Cookievoorkeuren
InstellingenIk ga akkoord

Verhuur deel van de eigen woning wordt belast; einde verhuur tuinhuis?

Gepubliceerd op: 4 november 2020

Verhuur deel van de eigen woning wordt belast; einde verhuur tuinhuis?

Op 18 september 2020 heeft de Hoge Raad, ons hoogste rechtscollege, een verhelderende doch opmerkelijke uitspraak gedaan over de verhuur van een deel van de eigen woning. Wat is er aan de hand?

Iedereen kent ze wel. De tuinhuisjes die in de zomer aan derden worden verhuurd. Het levert een mooie opbrengst op en - dat was althans de gedachte van het echtpaar waar het in deze kwestie om gaat - het is belastingvrij. In 2015 werd hun tuinhuis voor drie weken via Airbnb verhuurd. De opbrengst was 3.564 euro. Het echtpaar gaf deze opbrengst niet op in de aangifte inkomstenbelasting over 2015. De inspecteur legde de aanslag conform de ingediende aangifte op. In mei 2016 ontvangt de belastingdienst informatie over de verhuur van het tuinhuis waarop in 2017 alsnog een navorderingsaanslag aan het echtpaar werd opgelegd. De navorderingsaanslag behelsde 70% van de inkomsten uit verhuur ofwel 2.495 euro. Dit bedrag werd alsnog tot het belastbaar loon uit werk en woning uit box 1 gerekend en hierover werd nageheven door de belastingdienst. De inspecteur beriep zich daarbij op artikel 3.113 Wet IB 2001: ‘Met betrekking tot de eigen woning die tijdelijk ter beschikking is gesteld aan derden wordt het ingevolge artikel 3.112 als voordelen uit eigen woning in aanmerking te nemen bedrag vermeerderd met 70 procent van de voordelen ter zake van het ter beschikking stellen.’  De voordelen uit artikel 3.112 Wet IB 2001 betreffen het  eigenwoningforfait.

Uiteraard ging het echtpaar daar niet mee akkoord en namen de gang naar de rechter. De vraag die voorlag was of een deel van de eigen woning ( in dit geval het tuinhuis ) dat tijdelijk wordt verhuurd nog wel tot de eigen woning mag worden gerekend. Indien niet, dan is bovengenoemde wettelijke bepaling niet van toepassing en de huur niet belast. De rechter was het met het echtpaar eens en  bepaalde dat de wet sprak over de eigen woning als geheel en niet als een deel en dus kreeg het echtpaar gelijk.

In hoger beroep bepaalde ook het gerechtshof in juli 2019 dat het tuinhuisje - gedurende de periode van verhuur - niet tot de eigen woning behoort en als zodanig in box 3 (inkomen uit sparen en beleggen) in aanmerking moet worden genomen. De inkomsten uit verhuur van het tuinhuisje behoorde volgens het gerechtshof dan ook niet tot het belastbare inkomen uit eigen woning en is daarmee niet aan de heffing van inkomstenbelasting in box 1 onderworpen. Ook in hoger beroep haalde de inspecteur dus bakzeil.

De Hoge Raad is echter een heel andere mening toegedaan. Volgens de Hoge Raad moet namelijk eerst naar de wettelijke definitie van de eigen woning gekeken worden. In de wet (artikel 3.111 Wet IB) staat als definitie dat onder een woning wordt verstaan een gebouw, met de daartoe behorende aanhorigheden. Het tuinhuisje wordt gezien als een aanhorigheid. Doordat het tuinhuisje tot de eigen woning wordt gerekend, valt het eveneens onder de bepaling van artikel 3.113 Wet IB 2001 en mag 70% van de huurinkomsten in box 1 worden belast. 

 De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van zowel de Rechtbank als het Hof en bevestigt de naheffingsaanslag van de inspecteur. Het is dus nu definitief: verhuurt u tijdens uw tijdelijke afwezigheid (wegens bijvoorbeeld vakantie) één of meerdere kamers van de eigen woning of een tuinhuis bij uw eigen woning? De verdiensten die u daarbij maakt, moet u dan voor 70% opgeven in Box 1 en zal dus bovenop uw gewone inkomen progressief worden belast, terwijl het eigen woning forfait gewoon voor het hele jaar blijft gelden.

Terug naar overzicht

Onze nieuwsbrief